“Eenzaamheid is een recht dat door de meesten als een veel te zware en opgelegde straf wordt ervaren.” Het is een boutade als een ander, maar hoe langer ik er over nadacht, hoe beter ik ze vond om dit schrijfsel mee te openen. Temeer ik deze uitspraak zelf net heb uitgevonden, en ik er dan ook vierkant achtersta, al hoeft dat ook weer niet altijd het geval te zijn. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan die keer dat de stelling: “Pissende mensen zullen zich nooit op dat nederige moment tot de Heer wenden” in me opkwam, maar dat het ongelijk van die zin me meteen duidelijk werd toen ik bij een kort daaropvolgende zeikbeurt een hevige urineweginfectie bleek opgelopen te hebben. Opmerkelijk hoe snel je ogen op zo’n moment ten hemel rijzen, terwijl ieder weldenkend mens maar al te goed weet hoe belangrijk het is je blik op het richtgebied te houden. Toch durf ik evengoed aan de cafétoog die uitspraak af en toe nog eens herhalen, en het is typerend voor het klootjesvolk hoe ze dat allemaal maar braaf beamen, enkel en alleen omdat iemand als ik die uitspraak doet. Alsof ze nog nooit zelf een urineweginfectie hebben opgelopen, het zou me zeer verbazen. Vooral van Rik, de dagelijkse hoerenloper, zou het me de bek doen openvallen. Over sport of auto’s kan hij niet meepraten – ik ook niet, maar ik sta sterk genoeg in mijn schoenen om te doen alsof – doch, als er over syfilis en/of chlamydia gekletst wordt, ontspringt er binnen de kortste keren een monoloog van zijn lippen, verhalend over al z’n ervaringen met deze ‘risico’s van het vak’, zoals hij het zelf altijd maar weer noemt. Gelukkig zijn syfilis en/of chlamydia niet vaak het onderwerp van de dag, dus valt het al bij al wel mee met Rik’s monologen.
Met dat schrijven over het café, kreeg ik zelf alweer zin om er op te gaan, hoewel mijn laatste bezoekje nog geen 12 uur geleden was. Nu moet je er natuurlijk wel rekening mee houden dat je hier een fictief verhaal aan het lezen bent, en ik bijgevolg niet écht op café ga. Hoe zou ik anders kunnen opschrijven dat ik op café ga, en welke mensen ik daar tegenkom? Welke ongetwijfeld diepzinnige gesprekken ik daar –of elders- voer? Welke belevenissen ik onderga? In werkelijkheid blijf ik comfortabel achter mijn PC zitten, en typ ik woord voor woord welke mensen ik zou kúnnen tegenkomen, welke diepzinnige gesprekken ik zou kúnnen voeren, welke belevenissen ik zou kúnnen ondergaan. Ben ik daarom een leugenaar? Een fantast? Een duimzuiger? Nee toch? Deze fictie heeft immers zijn wortels diep in de realiteit geplant, en de mensen die ik zou kunnen tegenkomen, zijn gebaseerd op mensen die ik echt ken - al hebben ze elk, deels om hun privacy te beschermen, maar merendeels om mezelf te vrijwaren van mogelijke processen wegens laster en eerroof en andere juridische termen, een psuedoniem gekregen, en zijn de diepzinnige gesprekken die ik zou kunnen voeren, gestoeld op eerdere gesprekken, of nabesprekeingen en beschouwingen van eerder gevoerde praatjes, en zijn de gebeurtenissen die ik zou kunnen ondergaan, weerspiegelingen van de tragiek van het leven. Durf me dus voor je eigen veiligheid geen fantast te noemen, de volgende keer ik voor je neus sta, of het zal je nog lang heugen. Herman Brusselmans, dat is een fantast, al zal hij het natuurlijk zelf wel ten stelligste ontkennen, de lul. Omdat hij nu toevallig in het merendeel van zijn romans en columns zijn eigen naam gebruikt voor het hoofdpersonage, maakt een verhaal nog niet autobiografisch. Ik gebruik in dit meesterwerk een andere, veel mooiere en beter bekkende naam voor mezelf, en toch nog zal dit verhaal realistischer en waarheidsgetrouwer zijn dan enige letter van Herman B., temeer ik mijn schuilnaam ook in het echte leven gebruik. Zo innig zijn mijn fictie en realiteit verweven.
To Be Continued