28 juli 2006

Magnum Opus (part 12)

Mijmerend was ik ondertussen op de Grote Markt toegekomen, alwaar een grote volkstoeloop mijn aandacht trok. Met een iets hogere tred stapte ik dan ook af op de eerste de beste persoon die mij er schappelijk uitzag, althans wat zijn rugkant betrof, en mij ongetwijfeld zou kunnen inlichten over wat er hier nu precies aan de hand was.
"Wat is er aan de hand?" was dan ook mijn eerste logische vraag aan de man
"weet niet, bè hie ma just", mompelde hij, of alleszins toch iets in die strekking. Nu hij zich had omgedraaid, merkte ik dat ik te maken had met een heer op leeftijd, rimpelend en bijna tandeloos. Dat hij geen deftig woord uit zijn bek kreeg, was dan ook niet echt verwonderlijk. Hij mompelde nog wat, maar ik was de man al beu en liep al naar een volgend slachtoffer dat het misschien wél verdiende een plaatsje in dit werk te krijgen.
Nog voor ik een andere wildvreemde had kunnen aanspreken, zag ik echter ook Walter tussen het publiek staan. Zou hij me meer kunnen vertellen over wat er gaande is, vroeg ik me af. Als hij het me niet kan vertellen, sla ik op zijn muil, en moet hij niet denken ooit nog op mijn vriendschap te kunnen rekenen. Als hij me niet kan vertellen wat er aan de hand is, wat staat hij daar dan te doen? Als tegenprestatie voor het verschijnen in dit verhaal, mag hij op zijn minst toch wel op de hoogte zijn van alles wat reilt en zeilt in de omgeving. Romanpersonages, allemaal goed en wel, maar ze moeten wel hun nut hebben.
Gelukkig bleek hij wel degelijk te weten wat er aan de hand was, namelijk een gijzeling van 2 poetsvrouwen in het VDAB-kantoor. De gijzeling bleek al even aan de gang te zijn, aangezien het speciale interventie-team van de politie reeds was gearriveerd. Nou ja, speciaal... Deze politiemensen droegen enkel een extra bivakmuts, maar voor het overige waren ze net zo verschillend van een andere politieman als een egg van een ei. Toch werd het team met een luid applaus ontvangen, alsof ze de helden van de week waren, al was dat niet geheel naar de zin van een of andere kwistenbiebel, die het publiek tot stilte maande. Hij deed zich gewichtiger voor dan dat 'ie was, ook al bleek het de burgemeester te zijn. Waarom toch ook al die drukte, vroeg ik me af, de gijzelaar gaat die twee arme poetsvrouwen immers geen kwaad berokkenen: ze kennen elkaar waarschijnlijk nog van toen ze kinderen waren en ze samen opgroeiden in dezelfde Poolse krottenwijk, en waarschijnlijk hielden ze nu nog steeds contact, als zwartwerkers onder elkaar.

Geen opmerkingen: